In memoriam: Uri Tak (1914-2003)

Uri Tak
88 jaar
echtgenoot van Ellen van Kampen
10-10-191409-04-2003

Ik herinner me Uri Tak nog zo goed, een oudere, altijd aardige, goedlachse en innemende man, dikwijls, zo niet altijd aanwezig op de maandelijkse leerhuisavond in Hilversum, waar wij, begin jaren tachtig, zo dikwijls als voor ons mogelijk was, vanuit het Belgische Limburg naar toe trokken, toen de IUL haar dependance in Hilversum had.

Wij brengen hem graag in herinnering met zijn levensverhaal zoals opgetekend in het Nederlandse magazine Trouw in 1996 (met dank aan Hans van Niekerk), waarin hij op zoek gaat naar zin en bestemming en waarin tevens wordt verhaald over de bijzondere, zo typerende invloed die Henri van Praag op mensen had.

Trouw, 19 augustus 1996.

‘Ik besef heel sterk: overleven verplicht’

Geboren in de Eerste Wereldoorlog, een leven waarin kerk en godsdienst een rol speelden die met de jaren veranderde, soms radicaal. ‘In de dagen onzer jaren zijn zeventig jaar of als wij zeer sterk zijn tachtig jaar; en het uitnemendste van die is moeite en verdriet’, weet de psalmist. Wat zegt de ‘zeer sterke’ er zelf van? Vandaag de derde aflevering: Uri Tak uit Amsterdam, 81, joods.

COLET VAN DER VEN  29 augustus 1996

In de zesde klas van de lagere school vertelde een vriendje me dat zijn oom etaleur was. Ik wist meteen: dat wil ik ook. Ik ben het geworden. Op mijn zestiende solliciteerde ik bij de Bonnetterie en ik werd aangenomen. Wat me aansprak was het bezig zijn met vorm, kleur en schoonheid. Mijn hele leven ben ik etaleur gebleven.

In de dertiger jaren groeide het socialisme uit tot mijn persoonlijke geloof. Het was een beweging die stond voor rechtvaardigheid, gelijkheid, een nieuwe wereld en die begrippen hadden voor mij een religieuze lading. Kort voor de oorlog maakte ik kennis met de ideeën van Wilhelm Reich, een leerling van Freud. Reich was van mening dat zijn leermeester verburgerlijkt was en niet de revolutionaire consequenties had getrokken uit zijn leer wat betreft seksualiteit. In Reichs ogen was onderdrukte seksualiteit de voedingsbodem voor het fascisme. Er ontstonden studiekringen rondom zijn boeken en ideeën, de zogenaamde sex-pol (seksueel-politieke) groepen, misschien achteraf beschouwd te eenzijdig gericht op het lichaam, te weinig op de liefde. Ik kijk met ambivalente gevoelens terug op die tijd. Mijn leven stond erg in het teken van de uiterlijkheid. Ik had veel levenslust, hield van dansen, mooie kleren, maar het was toch wat oppervlakkig.

De grote kentering kwam tijdens de oorlog. Ik had een Fries meisje leren kennen, we raakten bevriend en toen de oproepen voor joden kwamen kon ik bij haar onderduiken. Drie jaar lang bestonden mijn belangrijkste bezigheden uit lezen en het vervalsen van persoonsbewijzen. Mijn jongste broer werd in 1942 bij een huis-aan-huis razzia opgepakt. Mijn moeder wist hoe laat hij thuis zou komen en meldde dat aan de politie die aan de deur kwam informeren. Zo naïef, zo argeloos. . . Hij is op transport gesteld naar Mauthausen. Zowel mijn ouders als mijn twee zusjes, die op verschillende adressen zaten ondergedoken, zijn verraden en in Auschwitz omgekomen. Alleen mijn oudste broer en ik hebben het overleefd. Ik heb er geen schuldgevoel aan overgehouden, wel een sterk verantwoordelijkheidsbesef. Overleven verplicht.

Tijdens de bezetting kwam er een einde aan die vooroorlogse dromen over een nieuwe wereld. Het ging nu om redden van het vege lijf. Ik zat tussen vier muren, leefde onder hoge spanning en las. Er stond in die kamer een grote boekenkast met werken van Nietzsche, de Wereldbibliotheek van Nico van Suchtelen, een boek van de Scandinaviër Gabriël Scott: ‘De man die de rechtvaardigheid liefhad’: het waren allemaal aanzetten tot bewustwording maar de alles veranderende confrontatie vond plaats in de oorlogswinter, eind ’44.

Op een zondagochtend luisterde ik naar de radio. De NSB’er die op doordeweekse dagen met veel wellust en verbetenheid meldde hoeveel Russen er in de pan waren gehakt, hield een zalvend praatje over mensen met gouden harten. Ik werd onwaarschijnlijk emotioneel. Een gevoel van machteloze woede overviel me. ‘Mensen met gouden harten’; maar bolsjewieken, zigeuners en joden hoorden daar niet bij. Ineens zag ik mezelf in al mijn tekortkomingen en ijdelheden. In mijn verbeelding dat ik een beschaafd ontwikkeld mens was. Alles van mijn verleden viel weg en op dat moment stond ik in een grotere werkelijkheid. Zo gaat dat. Waarheid heeft te maken met inzicht in jezelf.

Het was voor mij een religieuze ervaring, een weet hebben van leiding, van het bestaan van God, maar ik kon er toen nog geen concrete invulling aan geven. Wel ervoer ik het als een opdracht om mijn leven te veranderen. Na de oorlog probeerde ik zuiverder, bewuster te leven. Ik hoopte een bouwsteen te kunnen zijn in de ontwikkeling van een nieuwe wereld en ging op zoek. Ik abonneerde me op tijdschriften als Wending en Mens en Kosmos. Ik bracht wel eens een bezoek aan de kerk, nee niet aan een synagoge. Ik was op zoek naar het universele en geloofde niet dat ik dat in het jodendom zou kunnen vinden. Op Pasen en Pinksteren luisterde ik naar dominee Sperna-Weiland in het Concertgebouw. Ik volgde lezingen van Henri van Praag, de begaafde pedagoog en psycholoog, over Chinese godsdiensten en yoga, en was erg bezig met de ideeën van Krishnamurti.

Op een bepaald moment raakte ik bevriend met mensen uit de soefi-beweging. Het soefisme, gesticht door de Indiër Inayat Khan, gaat uit van de eenheid van verschillende godsdiensten. Ik had het idee dat ik daar het universele kon vinden dat ik zocht en trad toe tot hun gemeenschap. Van Praag vroeg me nog of ik niet op zondagochtend een joodse bijbelgroep wilde bijwonen maar dat vond ik niet nodig. Ik voelde me op mijn plaats bij de soefi-beweging. Het was een heerlijke gedachte de sleutel van het leven in handen te hebben. Die gedachte bleek een illusie.

Ik kwam volkomen onverwachts in een crisis waardoor mijn wereld als een kaartenhuis in elkaar stortte. Ik zat in de trein en kreeg een verschrikkelijke huilbui. Schijnbaar zonder concrete aanleiding verdwenen al mijn zekerheden als sneeuw voor de zon. Ik wist absoluut niet hoe ik verder moest leven en wilde maar één man spreken: Henri van Praag. Ik kwam op het Amstelstation aan en hoe het kan weet niemand, maar daar liep Van Praag. Hij zag me in mijn radeloosheid, ik ben met hem meegegaan naar zijn huis en daar hebben we lang gesproken. Er volgden meer gesprekken en maanden van worsteling. Ik was op zoek naar dat verloren geluksgevoel van vóór die huilbui. Tevergeefs. Ik kon letterlijk en figuurlijk geen kant op. Mijn rechterbeen was drie maanden lang volstrekt verstijfd. Ik voelde me als Jacob in zijn gevecht met de engel.

Langzaam werd me uit mijn dromen duidelijk wat er aan de hand was. Drie dromen waren erg belangrijk. In een ervan stond ik aan de rand van een ravijn. Aan de overkant bevond zich een roterende cilinder, met aan beide kanten bewegende delen waarop arbeiders mee op en neer bewogen. Een gevaarlijk lunaparkachtig geheel. Ik wist dat het bouwwerk Israël voorstelde. Allerlei mensen trokken erheen, maar ik durfde niet. Ik stond alleen aan de andere kant en klampte me vast aan de rand van de afgrond. Door deze dromen en de gesprekken met Van Praag realiseerde ik me dat het goed is om ergens bij te horen en dat dat ‘ergens’ voor mij misschien wel het jodendom zou kunnen zijn.

Ik was inmiddels ook getrouwd met een joodse vrouw. Ik ben de diensten in sjoel gaan volgen en naar de Vrije Joodse Leerschool gegaan die Henri van Praag samen met Jacob Soetendorp had opgericht. De dag dat ik voor het eerst naar de synagoge ging, bezocht ik tevoren nog een bijeenkomst van de soefi-beweging. Dat ik vroeger weg moest omdat ik naar sjoel ging vonden ze volstrekt onbegrijpelijk. Ik kon het zelf ook nog maar nauwelijks verwoorden. Het was in eerste instantie niet meer dan een vaag-religieuze intuïtie die me richting synagoge dreef, maar ik voelde me er meteen thuis. Ik herkende het Hebreeuwse alfabet en de berachot die ik op de joodse school had geleerd, maar wat me het meest ontroerde waren de gezangen. Melodieën, zo prachtig. Ik zit nu vijfentwintig jaar in het koor van de Liberaal Joodse Gemeente en vind het heerlijk om op die manier een bijdrage te kunnen leveren aan de dienst. Als je zingt moet je je helemaal geven, dat luistert heel nauw, maar als dat ook daadwerkelijk lukt komt er zoveel emotie en gevoel vrij.

Ik ontdekte in de loop van de tijd ook dat de op en neer gaande beweging van de arbeiders uit mijn droom, de verhouding tussen God en de mens in het jodendom weerspiegelde. God zoekt de mens, de mensen zoeken God en elkaar, en de bijbel is het boek dat daarvan verhaalt. Het Hebreeuwse woord avoda betekent arbeid, maar ook eredienst. In het jodendom draait alles om de relatie en de dialoog. Om het luisterend in de wereld staan, ook door de geschiedenis heen. Het besef dat ik via het ‘lernen’, dat altijd doorgaande leerproces, verbonden ben met vele voorgaande generaties is fascinerend. De voortdurende toetsing van de ene mening aan de andere waarbij beide naast elkaar mogen en kunnen blijven bestaan ervaar ik als een geschenk. Van Praag leerde mij het onderscheid tussen tegendelen en tegenstellingen. Zonder tegendelen is geen enkele relatie denkbaar.

Het joodse geloof heeft alles met het leven te maken en voor mij is dat een grote bron van inspiratie. Het is een religie die gericht is op het heiligen van het bestaan. De uitzinnige vreugde om een doelpunt begrijp ik niet, maar de vreugde om het leven is te groot om zonder God te kunnen bevatten. Over wat er na dit leven is, kan ieder binnen het jodendom het zijne denken. Wat ik denk? Misschien is dit leven, wanneer het ten volle geleefd wordt, wel het eeuwige leven en de openbaring datgene wat zich hier en nu aan mij openbaart. Wat dat betreft heb ik het gevoel dat ik nog maar net begin.

***